Iemand uit Syrië op school!

‘Mam we hebben twee kinderen uit een ver land op school!’ jongste (6) kijkt me triomfantelijk aan. ‘Dat wist jij zeker niet he!’ Ik had al in het weekbericht van school gelezen dat er twee Syrische kinderen op school kwamen maar gun jongste graag dit nieuwtje. ‘Nee dat wist ik niet, en hoe gaat het met ze?’ Jongste trekt een zorgelijk blik.

'Het zijn geen terroristen'

Zoon (10) bemoeit zich even met het gesprek: ‘Ze zijn niet gevaarlijk, het zijn geen terroristen. Ze zijn juist gevlucht voor terroristen.’ Hij kijkt erbij met zijn dat-weet-ik-dan-weer-gezicht. ‘Waarom zouden het precies terroristen zijn?’ vraag ik hem. ‘Ja duh!!? Hallo! SYRIË?! Lees jij de krant wel eens mam?’ Ik wel maar hij kennelijk ook. ‘Jij hebt toch niet aan die kinderen gevraagd of ze terroristen zijn he?’ Zoon kijkt me hoofdschuddend aan. ‘Nee tuurlijk niet. Dat hoeft ook niet, ik zag direct dat ze geen wapens hadden.’

'Ze doen hum hum'

Dochter luistert niet echt naar haar broer, zij heeft een ander dilemma. ‘Mam weet je wat heel zielig is? Ze zijn gevlucht uit een heel erg land waar oorlog is.’ Ik knik. ‘Maar ze kunnen ook niet normaal praten.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Nou ze doen alleen maar hum hum en zeggen jallach gallach.’ Broer snapt haar punt duidelijk niet: ‘Ja dus?’ Jongste gaat verder: ‘Dus dat is heel erg. Ze zijn gevlucht en ze kunnen ook nog eens niet normaal praten. Dat is echt heel zielig.’

'I speak Holland'

‘Zeg eens iets in het Frans?’ zeg ik tegen jongste. ‘Ik kan toch helemaal geen Frans,’ zegt ze verbaasd. ‘Oke maar als we nu in Frankrijk waren en een ander kindje zegt tegen jou: Bonjour, Je m’appelle Emilie. Comment tu t’appelles? wat zeg jij dan terug?’ Jongste denkt diep na. Dan zou ik zeggen: ‘I speak Holland.’ ‘Da’s Engels!’ sneert broer, ‘en nog verkeerd ook.’ Jongste snapt het punt niet. ‘Ik bedoel dus’ zeg ik, ‘dat ze niet dom of raar zijn maar dat ze gewoon de taal nog niet kennen. Als jij voor het eerst in Frankrijk bent en je gaat daar Nederlands praten, denken andere kinderen ook: 'wat zegt zij nou voor rare dingen? is ze wel helemaal lekker?’ Jongste knikt. ‘Dus in Frankrijk lijk ik dom maar ben ik eigenlijk gewoon slim.’

'Jij bent nergens slim.' mompelt zoon nog van achter z'n boek. Hij heeft het gehad met dit gesprek.

'Of wil je soms Frans praten zoals mama?'

‘Dan wil ik snel Frans leren, mama, want ik wil niet dat ze op vakantie denken dat ik raar ben.’ Broer luistert toch weer mee en kijkt bedenkelijk. ‘Dan moet je wel opschieten want Frans heeft heel veel woorden. En als je te laat begint, praat je later net zo Frans als mama. Die kan geen enkele taal echt goed. Als wij moeten vluchten, kunnen we alleen naar Twente.’