Ouwe slijmbal

Hij ziet er leuk uit, voor een vader. Mooie bos haar, hippe kleren en vaak op gympies. Maar dat is niet waarom hij opvalt. Het is zijn harde lach, die over het hele schoolplein schalt. Een aanstekelijke vrolijke lach. Als je er tegen kan in de ochtend... Ik dus niet.

Het lijkt of hij elke dag om zes uur opstaat na 12 uur slaap. Z’n dochters zitten vast al om zeven uur in de kleren zodat ze lekker een uurtje kunnen relaxen (ontbijten, haren doen, beetje spelen nog) voordat ze op hun gemakkie door hem naar school worden gebracht. Waarschijnlijk heeft hij dan zijn vrouw ook nog lekker geknuffeld. Hij is echt een ‘aaardige man’. Hij kent geen ochtendstress, heeft geen last van jengelende kinderen en heeft écht zin in de dag. BAH. Een vervelende vent vind ik het.

Ouwe slijmbal

Als ik hem tegen kom, denk ik namelijk alleen maar: ‘Hoezo kan IK niet zo blij zijn ‘s ochtends? Hoezo zie IK er niet zo verzorgd uit? Waarom, zeg me waarom, heb IK nou nooit tijd voor een praatje, een grapje?’ Hij zegt altijd wat aardigs tegen iedereen. Niet in de categorie dat je denkt ‘Ja ja ouwe slijmbal, dit moest je vrouw eens horen’, nee, hij zegt iets attents, zoals een goede vriendin dat zou doen.

Vanochtend, toen ik hijgend en bezweet de trappen op liep met tig rugzakjes aan m’n arm en de jongste aan m’n been, huppelde hij, de aaardige vader, de laatste treden van de trap, met zijn kindjes zacht (!!) zingend (!!) in zijn kielzog.

Mister blije eikel

Hij ziet mij hannesen en zegt: ‘Vervelend soms he, dat gedoe in de ochtend. En ik zag je auto net staan, wat is die mooi schoon zeg!” Das toch geen glijerige vaderopmerking? Das echt aaaardig! Ik murmelde: ‘mmmrrrghhhg.’  Een kruising van ‘goedemorgen’ en ‘flikker toch op, mister blije eikel’. Geïrriteerd was ik. En jaloers. Op zijn vrouw, ik geef het toe. Mijn man heeft geen idee van de ochtend-oorlogen die ik uitvecht. Hij rijdt om zeven uur weg, ruim voor de spits.

Oeps

Dus de volgende ochtend nam ik me voor om ook eens vreselijk aaaardig tegen hem terug te doen. Hij kwam net de trap af, zoals elke ochtend lekker op tijd, en ik loop net dezelfde trap op, zoals elke ochtend lekker te laat. Ik zeg: ‘goeiemorgen! Wat een heerlijke zonnige dag vandaag!’ Hij glimlacht als we elkaar kruisen. Ik sta iets lager dan hij en ik wil hem een klopje op zijn arm geven (waarom? waarom?). Dan slaat het noodlot toe. Hij staat te hoog voor het bedoelde schouderklopje en m’n hand komt terecht tussen zijn benen. Nee, niet tegen zijn been, niet naast zijn been en al helemaal niet tegen zijn arm of in zijn zij. Tussen. Zijn. Benen.

Verschrikt trek ik mijn arm terug. Lachend zegt hij: ‘Das zeker een goedemorgen!’ Vrolijk huppelt hij door, mij beschaamd achterlatend op de trap. Ik hoor zijn bulderende lach nog lang na in mijn hoofd.