Zoon (13): ‘Wie wil bij mama in het team?’
STILTE
Dochter (15): ‘Ik wil haar ook niet, ik zat de vorige keer al bij mama’.
Ik merk op dat ik er gewoon bij zit, maar dat kan ze niets schelen. Niemand wil bij mij in het Monopoly team. Bij mama in het team betekent kennelijk een gegarandeerd faillissement.
Jongste (10) vindt het nu toch wat pijnlijk worden en offert zich op. 'Doe mij dan maar bij mama. Maar dan mag ik wel de rode pion.' Zoon geeft haar snel de rode pion. Ze mocht zich eens bedenken.
De afslachtingsmethode
Ik geef toe: ik verlies ook best vaak met spelletjes. Maar dat heeft maar heel weinig met mijn spelletjeskwaliteiten of mijn beperkte aandachtspanne te maken. Het komt vooral omdat zij heel slecht tegen hun verlies konden als kind. Als een sip vogeltje zaten ze dan uren te jammeren of gooiden woedend het spelbord van tafel. Dat maakt dat ik al sinds ze klein zijn, noodgedwongen onder m’n niveau speel. Uit medelijden en voor de gezelligheid, heb ik mezelf dus als een volslagen randdebiel geprofileerd.
Het begon toen oudste een jaar of drie was en vroeg: ‘Mama, zullen we Ganzenbord doen en dan deden we dat ik sowieso won, goed?’ Vervolgens kwamen er nieuwe regels zoals "Wie op het kerkhof komt, hoeft niet terug naar start. Behalve mama." En als ik voor lag, moest ik een beurt overslaan. Gewoon zomaar.
Ik vond dat grappig, hun vader vond dit volstrekt achterlijk. 'Jij maakt pussies van die kinderen,' verzuchtte hij vaak als ik tijdens Stratego van m’n leger kamikaze piloten maakte en recht op de maarschalk en majoor van zoon afstevende. 'Nee, ik kweek zelfvertrouwen,' beweerde ik dan.
Mama verliest altijd
Het is niet alleen medelijden waardoor ik m’n kinderen laat winnen. Het ontbreekt me ook totaal aan enig competitief gevoel. Die hele insteek dat iemand moet winnen is toch vreselijk ongezellig? Met Monopoly geef ik bijvoorbeeld altijd straten weg aan mede spelers met weinig geld en verzin ik regels waar we heel rijk mee worden (“als je een straat koopt, gooi je je geld vanaf nu op Vrij Parkeren” of “iedereen mag gratis twee hotels op al z’n straten”). Maar helaas heeft me dit allemaal bijzonder weinig credits opgeleverd. Enige dat ze onthouden: mama verliest altijd.
Papa kan alles
Papa daarentegen. Papa kan alles. Papa is slim, knap, sterk en stoer. En, één van de allerfraaiste kwaliteiten die je in de ogen van mijn kinderen kunt hebben: papa is supergoed in spelletjes. Die heeft dat gepamper en gesjoemel nooit gedaan. Ik herinner me nog als de dag van gisteren waar het allemaal begon: we waren gezellig met onze peuters van 2 en 3 aan het wandelen in een parkje toen oudste dochter (toen 3) opperde dat we allemaal op ons aller verst gingen springen. Jongste peuter sprong ongeveer 30 cm en viel door het gewicht van z’n luier achterover bij de landing. Oudste peuter had maar 1 doel: jongste verslaan en sprong met een spectaculaire looping zeker een halve meter. Vol trots keken ze naar de afstanden waar ze een takje bij plaatsten. Toen was mama. Ik nam een sierlijk aanloopje en maakte een sprongetje in de lucht om maximaal 25 cm verder te laden. Helemaal door het dolle waren ze: zij konden verder springen dan mama, dan een grote mens. Toen was papa. Hij nam een aanloop en met een bijna profi sliding, landde hij zeker 3 meter verder. ‘Papa ver springen’ mompelde jongste bedremmeld en plaatste het vlaggetje. ‘Yes yes, I am the best!!!’ kirde hun vader.
Achteraf had ik toen misschien toch op m’n verst moeten springen. Met een vette sliding aan het eind. En dan misschien nog de L van loser met m’n hand naar m’n peuters moeten maken. Dan had iedereen het nu dikke bof gevonden om mij in hun Monopoly team te hebben.
'Wij zijn!' roept jongste ondertussen. 'En we kopen Lange Poten. Zullen we doen dat we de andere straten er sowieso bij kregen? Gratis?'
Oudste twee schudden onverbiddelijk hun hoofd. Die gaan later ook drie meter springen...