‘Dit is vakantie!’ denk ik tevreden, terwijl ik het strand van Noordwijk oploop. Het zoeken van een parkeerplek gaf me nog niet dat ultieme genietmomentje maar nu, twintig minuten wandelen later, ben ik helemaal tevreden. Niet in de laatste plaats omdat mijn kinderen zo lekker meehelpen. Iedereen draagt zijn eigen spullen en zeult parasols en voetballen. En zonder piepen.
Terwijl wij het strand oplopen, passeren we het ene jonge stel na het andere. Met af en toe een tweede legje tussendoor. De vaders trekken enorme kinderwagens met baby's achter zich aan. De moeders sleuren de peuter mee en zeulen tassen vol luiers, billendoekjes, zonnekleppen, sudocrème, factor 60 en aankleedkussens. De peuters brullen en stampvoeten door het zand. Sommigen werpen zich ter aarde, anderen laten zich tegenstribbelend meesleuren door hun wanhopige moeders. God wat heb ik een medelijden met die zwetende en elkaar afsnauwende ouders. En God wat ben ik blij dat deze tijd achter me ligt.
"Even" een plekje zoeken
Het enige dat wij nu nog nodig hebben is een goeie plek. ‘Hebbes!’ roept zoon (11) terwijl hij alles uit z’n handen laat vallen. Het blijkt echter niet om een geschikte locatie te gaan maar om een gevangen Pokemon.
‘Kan je niet uitkijken sukkel!’ snauwt zijn zus (12) die de losgelaten parasol precies op haar teen krijgt.
‘Wow deze is vet!!’ zoon laat zich niet afleiden van zijn Pokemon Go vangst
‘Laat zien! Laat zien!’ kirt jongste (7) die nu ook alles op de grond heeft gegooid.
‘Jongens! Hallo, we gaan hier niet bij de prullenbak zitten, even doorlopen nog,’ probeer ik tevergeefs.
‘Ja, waar wil jij dan zitten?’ moppert oudste, ‘ik wil sowieso een strandbedje. Waar kunnen we dat huren? Ik ga niet hier gewoon zo op het zand liggen.’
‘Hoezo niet?’ zeg ik
‘Gewoon niet. Ik ben geen zwerver.’
We lopen nog twee meter door en dan geloof ik het wel. ‘Oke, hier dan maar jongens?’
Vechten om een duikbril. Tuurlijk.
‘Ik ga vast in zee!’ gilt jongste en rent weg. Ons met alle spullen achterlatend.
Zoon gooit alle handdoeken uit de tas tot hij zijn eigen groene heeft gevonden. Deze begint hij met veel bombarie uit te schudden terwijl het zand alle kanten opvliegt.
‘Flikker even op met dat zand, ja!’ oudste is inmiddels strontchagrijnig, maakt een schijn schop beweging naar haar broertje die vrolijk doorgaat met het creëren van een zandstorm. Vervolgens kleedt hij zich uit en gooit daarbij al zijn kleren in het zand. Alsof hij een zo groot mogelijk gebied wil afbakenen. Dan pakt hij een duikbril.
Oudste sprint op en rukt de bril uit zijn handen. ‘Die is van mij!’
‘Ja, drie jaar geleden misschien,’ zegt zoon terug, ‘maar nu past ie jou niet eens meer. Geef terug!’
‘Hij is van mij!’ zegt oudste en gaat met de duikbril onder de parasol zitten.
Zoon schopt zand naar zijn zus, die schopt terug. Zand vliegt alle kanten op en ook midden in het gezicht van jongste die net uit de zee komt gehuppeld.
‘Waaaah!!!! Zand in mijn oog!’ krijst die en begint direct onbedaarlijk te brullen. ‘Ik zie niets, ik zie niets!’ Tot in Katwijk zullen de mensen weten dat ze voorgoed haar zicht heeft verloren.
Ik sta er een beetje lullig bij. Tassen om me heen. In twee minuten hebben we een soort vluchtelingenkamp gecreëerd, kijkt iedereen om ons heen ons aan met blikken variërend tussen: ‘laat deze Roma familie alsjeblieft doorlopen’, ‘als dat mijn kinderen waren dan had ik het wel anders aangepakt’ en ‘dit wordt lachen!’
De zigeunermoeder treedt op
‘ZEG HALLO!! IS HET NOU AFGELOPEN??’ roep ik, terwijl ik zoon van dochter afsleur en op een handdoek zet.
‘Sukkel,’ sist dochter nog naar hem en die sleur ik naar een andere handdoek tien meter verder.
'En nu wil ik tien minuten niets van jullie horen!'
Terwijl het zweet van m’n voorhoofd loopt, wil ik gaan zitten als zoon nog net even ‘kutkind’ naar zijn zus fluistert. Die doet haar mond open maar ik kijk haar dreigend aan.
‘Als ik een van jullie nu nog hoor, dan gaan we direct naar huis.’
‘Graag,’ klinkt het in koor.
Ik kijk naast me en zie een jong stel naar ons staren. Naast hun slaapt een lekkere spekkige baby in een tentje.
‘Ach,’ denk ik, 'ergens was het toch ook wel weer mooi, die babyfase.'